
Het sprookje van de prins, het witte paard en oranje prullaria. Ruw verstoord door een Japanner van klein formaat. Ongewild opgevoerd en afgeserveerd. Nu niet eens door een boze heks. Zo een (on)gezegend met een wrat op neus, bezem onder haar gat en een puntige muts met knak op haar kruin.
Ook niet door familie. Schoon en eng. Vastgeketend zoals zij zijn, door voormalig chef van land en keuken, Kok. Vastgetekend aan het land van herkomst. Het land van Patagonië, Cvitanich en beef Chimichurri.
Doch door een ‘gewone’ sprookjesfigurant. Smetteloos blank. Slechts door zijn lengte zo bij tijd opvallend tussen dwergen, elfjes en kabouters. Zo hadden de gebroeders Grimm het toch niet bedacht? Ongewild een thriller en tranentrekker van lectuurformaat. Met open eind. Zelfs De Cock, gewapend met een fles cognac, komt er niet uit.
Gelukkig weet ik dat sommige sprookjes nog wel bestaan. Verder gaan. Kilometers verwijderd van plaats delict voegt Doornroosje zich bij mij. Ontwaakt uit haar diepe slaap. Ontsnapt, voor even, aan alle sparende klanten van Albert Heijn. Liever wil ze immer(s) bij mij zijn. Om mijn dag koninklijk oranje en liefdelijk roze te kleuren in plaats van bloedrood en Suzuki-zwart.
‘s Avonds kus ik haar tot ziens. Slapen immers op een werkdag doet zij het liefst nog alleen. Zoals de mensen haar kennen. Zodat het volk het sprookje krijgt dat het wil. Doch soms zo ondertussen stuur ik haar een sms en vraag: “Als de mensen zoveel van je houden, waarom twitter je dan niet?” “Ach Jinne, het mogelijke succes van Twitter is een sprookje. Doch ken je klassiekers. In ieder sprookje is er maar één prins (en soms een oger genaamd Shrek).”
En zo sliepen ze nog lang en gelukkig.